Voor we kunnen werken met lagen moet het deelvenster "Lagen" zijn geopend (1).
Laat ik eens eerst overlopen wat we allemaal te zien krijgen in dit deelvenster.
Bovenaan hebben we het vak "Modus" (2).
De modus van een laag bepaald hoe de kleuren ervan met de kleuren van de onderliggende samengevoegd worden. Meer hierover in een later hoofdstuk.
Onder het vak "Modus" vinden we het vak "Dekking" (3). Met de dekking bepalen we de transparantie van de laag. Hoe lager het dekkingspercentage van een laag, hoe hoger de hoeveelheid kleur van de onderliggende lagen zal worden weergegeven.
Onder het vak "Dekking" vinden we het selectievakje "Koppelen" (4). Hoe ze in godsnaam op deze naam zijn gekomen mag me een raadsel zijn. Dit heeft geen bal te maken met "koppelen". Dit heeft enkel iets te maken met het vastzetten van het alfakanaal, of voor het in de volksmond te zeggen, met de transparantie van de achtergrond van de laag. Dus wanneer dit is aangevinkt kun je, wanneer je laag een transparante achtergrond heeft, in dit transparante gebied van de laag niks doen. Dus niks tekenen, niks inkleuren, niks plakken.
Onder het selectievakje "Koppelen" vinden we de verschillende lagen (a).
Elke laag heeft een naam. Om deze te wijzigen dubbelklik je de laagnaam, typ je de nieuwe naam, en klik je de Enter-toets op je toetsenbord.
Voor elke laagnaam staan er twee icoontjes. Althans wanneer deze zijn geselecteerd.
Het eerste icoontje is het oog-icoontje (5). Door hierop te klikken toon of verberg je de laag en daarmee ook het icoontje.
Het tweede icoontje is een ketting-icoontje (6). Wanneer dit is geselecteerd in meerdere lagen, worden deze lagen aan elkaar gekoppeld. Dus verplaats je bijvoorbeeld een laag die is gekoppeld aan een andere laag, dan worden beide lagen verplaatst.
Helemaal onderaan het lagenvenster hebben we nog een menubalk (7). In het volgende deel van deze les zal ik deze eens overlopen. |